bijeenblijven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | blijf bijeen | bleef bijeen | ben bijeengebleven |
jij, je, u | blijft bijeen | bleef bijeen | bent bijeengebleven |
hij, zij, het | blijft bijeen | bleef bijeen | is bijeengebleven |
wij | blijven bijeen | bleven bijeen | zijn bijeengebleven |
jullie | blijven bijeen | bleven bijeen | zijn bijeengebleven |
zij, ze | blijven bijeen | bleven bijeen | zijn bijeengebleven |
PresensBeta
Example presens sentences for Bijeenblijven with some of the pronouns.
- We blijven bij elkaar tijdens de vergadering.
- Jij blijft altijd bijeen met je vrienden.
- De leerlingen blijven samenwerken aan het project.
- Wij blijven bijeen voor de afsluitende activiteit.
- Ik blijf bijeen met mijn collega's om te overleggen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bijeenblijven with some of the pronouns.
- We bleven bijeen tijdens de vergadering.
- Jij bleef altijd bijeen met je vrienden.
- De leerlingen bleven samenwerken aan het project.
- Wij bleven bijeen voor de afsluitende activiteit.
- Ik bleef bijeen met mijn collega's om te overleggen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bijeenblijven with some of the pronouns.
- We zijn bijeen gebleven tijdens de vergadering.
- Jij bent altijd bijeen gebleven met je vrienden.
- De leerlingen zijn samen blijven werken aan het project.
- Wij zijn bijeen gebleven voor de afsluitende activiteit.
- Ik ben bijeen gebleven met mijn collega's om te overleggen.