coördineren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | coördineer | coördineerde | heb gecoördineerd |
jij, je, u | coördineert | coördineerde | hebt gecoördineerd |
hij, zij, het | coördineert | coördineerde | heeft gecoördineerd |
wij | coördineren | coördineerden | hebben gecoördineerd |
jullie | coördineren | coördineerden | hebben gecoördineerd |
zij, ze | coördineren | coördineerden | hebben gecoördineerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Coördineren with some of the pronouns.
- Ik coördineer het project.
- Jij coördineert de activiteiten.
- Hij/Zij coördineert de teamsamenwerking.
- Wij coördineren de logistiek.
- Zij coördineren de communicatie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Coördineren with some of the pronouns.
- Ik coördineerde het project.
- Jij coördineerde de activiteiten.
- Hij/Zij coördineerde de teamsamenwerking.
- Wij coördineerden de logistiek.
- Zij coördineerden de communicatie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Coördineren with some of the pronouns.
- Ik heb het project gecoördineerd.
- Jij hebt de activiteiten gecoördineerd.
- Hij/Zij heeft de teamsamenwerking gecoördineerd.
- Wij hebben de logistiek gecoördineerd.
- Zij hebben de communicatie gecoördineerd.