uitruimen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ruim uit | ruimde uit | heb uitgeruimd |
jij, je, u | ruimt uit | ruimde uit | hebt uitgeruimd |
hij, zij, het | ruimt uit | ruimde uit | heeft uitgeruimd |
wij | ruimen uit | ruimden uit | hebben uitgeruimd |
jullie | ruimen uit | ruimden uit | hebben uitgeruimd |
zij, ze | ruimen uit | ruimden uit | hebben uitgeruimd |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitruimen with some of the pronouns.
- Ik ruim mijn kamer uit.
- Jij ruimt de tafel uit.
- Hij/Zij ruimt de vaatwasser uit.
- Wij ruimen de zolder uit.
- Jullie ruimen de garage uit.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitruimen with some of the pronouns.
- Ik ruimde mijn kamer uit.
- Jij ruimde de tafel uit.
- Hij/Zij ruimde de vaatwasser uit.
- Wij ruimden de zolder uit.
- Jullie ruimden de garage uit.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitruimen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn kamer uitgeruimd.
- Jij hebt de tafel uitgeruimd.
- Hij/Zij heeft de vaatwasser uitgeruimd.
- Wij hebben de zolder uitgeruimd.
- Jullie hebben de garage uitgeruimd.