inwippen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | wip in | wipte in | heb ingewipt |
jij, je, u | wipt in | wipte in | hebt ingewipt |
hij, zij, het | wipt in | wipte in | heeft ingewipt |
wij | wippen in | wipten in | hebben ingewipt |
jullie | wippen in | wipten in | hebben ingewipt |
zij, ze | wippen in | wipten in | hebben ingewipt |
PresensBeta
Example presens sentences for Inwippen with some of the pronouns.
- Ik wip in bij de buren om koffie te drinken.
- Jij wipt in de auto en rijdt naar het werk.
- Hij/zij wipt in het zwembad voor een verfrissende duik.
- Wij wippen in de trein om naar Amsterdam te gaan.
- Jullie wippen in het restaurant om te genieten van een heerlijke maaltijd.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Inwippen with some of the pronouns.
- Ik wipte in bij mijn ouders toen ik nog een kind was.
- Jij wipte in de bus en ging naar school.
- Hij/zij wipte in de bibliotheek om boeken te lenen.
- Wij wipten in het café voor een gezellig drankje.
- Jullie wipten in het stadion om de voetbalwedstrijd te zien.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Inwippen with some of the pronouns.
- Ik ben ingewipt bij mijn vrienden gisteravond.
- Jij bent in de supermarkt ingewipt om boodschappen te doen.
- Hij/zij is in het museum ingewipt om de tentoonstelling te bekijken.
- Wij zijn in het park ingewipt om te picknicken.
- Jullie zijn in de bioscoop ingewipt om een film te zien.