kluizen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kluis | kluisde | heb gekluisd |
jij, je, u | kluist | kluisde | hebt gekluisd |
hij, zij, het | kluist | kluisde | heeft gekluisd |
wij | kluizen | kluisden | hebben gekluisd |
jullie | kluizen | kluisden | hebben gekluisd |
zij, ze | kluizen | kluisden | hebben gekluisd |
PresensBeta
Example presens sentences for Kluizen with some of the pronouns.
- Ik kluizet mijn waardevolle spullen in een kluis.
- Jij kluist je geheimen goed weg.
- Hij kluist zijn geld in verschillende kluizen.
- Wij kluizen onze documenten veilig op.
- Zij kluizen hun sieraden in een bankkluis.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Kluizen with some of the pronouns.
- Vroeger kluizete ik mijn waardevolle spullen in een kluis.
- Toen kluistte jij je geheimen goed weg.
- Hij kluistte vroeger zijn geld in verschillende kluizen.
- Wij kluisten vroeger onze documenten veilig op.
- Zij kluisten hun sieraden vroeger in een bankkluis.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Kluizen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn waardevolle spullen in een kluis gekluist.
- Jij hebt je geheimen goed weggekluist.
- Hij heeft zijn geld in verschillende kluizen gekluist.
- Wij hebben onze documenten veilig opgekluist.
- Zij hebben hun sieraden in een bankkluis gekluist.