afgeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | geer af | geerde af | heb afgegeerd |
jij, je, u | geert af | geerde af | hebt afgegeerd |
hij, zij, het | geert af | geerde af | heeft afgegeerd |
wij | geren af | geerden af | hebben afgegeerd |
jullie | geren af | geerden af | hebben afgegeerd |
zij, ze | geren af | geerden af | hebben afgegeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Afgeren with some of the pronouns.
- Ik aferen elke dag mijn taken af.
- Jij aferent je huiswerk altijd op tijd af.
- Hij/Zij aferent zijn/haar werk zorgvuldig af.
- Wij aferen de vergadering morgenochtend af.
- Zij aferen de klus gezamenlijk af.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afgeren with some of the pronouns.
- Vroeger rondde ik mijn taken altijd af.
- Jij maakte vroeger altijd je huiswerk op tijd af.
- Hij/Zij rondde vroeger zijn/haar werk zorgvuldig af.
- Wij rondden de vergadering gisteren af.
- Zij rondden de klus vorige week af.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afgeren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn taken afgerond.
- Jij hebt altijd je huiswerk op tijd afgemaakt.
- Hij/Zij heeft zijn/haar werk zorgvuldig afgerond.
- Wij hebben de vergadering vanmorgen afgerond.
- Zij hebben de klus met succes afgerond.