afvlakken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vlak af | vlakte af | heb afgevlakt |
jij, je, u | vlakt af | vlakte af | hebt afgevlakt |
hij, zij, het | vlakt af | vlakte af | heeft afgevlakt |
wij | vlakken af | vlakten af | hebben afgevlakt |
jullie | vlakken af | vlakten af | hebben afgevlakt |
zij, ze | vlakken af | vlakten af | hebben afgevlakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Afvlakken with some of the pronouns.
- Ik vlak de weg af.
- Jij vlakt het landschap af.
- Hij/zij/het vlakt de muur af.
- Wij vlakken het terrein af.
- Jullie vlakken de vloer af.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afvlakken with some of the pronouns.
- Ik vlakte de weg af.
- Jij vlakte het landschap af.
- Hij/zij/het vlakte de muur af.
- Wij vlakten het terrein af.
- Jullie vlakten de vloer af.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afvlakken with some of the pronouns.
- Ik heb de weg afgevlakt.
- Jij hebt het landschap afgevlakt.
- Hij/zij/het heeft de muur afgevlakt.
- Wij hebben het terrein afgevlakt.
- Jullie hebben de vloer afgevlakt.