inmaken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | maak in | maakte in | heb ingemaakt |
jij, je, u | maakt in | maakte in | hebt ingemaakt |
hij, zij, het | maakt in | maakte in | heeft ingemaakt |
wij | maken in | maakten in | hebben ingemaakt |
jullie | maken in | maakten in | hebben ingemaakt |
zij, ze | maken in | maakten in | hebben ingemaakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Inmaken with some of the pronouns.
- Ik maak groenten in.
- Jij maakt jam in.
- Hij/Zij maakt augurken in.
- Wij maken sauzen in.
- Jullie maken fruit in.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Inmaken with some of the pronouns.
- Ik maakte vroeger groenten in.
- Jij maakte gisteren jam in.
- Hij/Zij maakte altijd augurken in.
- Wij maakten vaak sauzen in.
- Jullie maakten regelmatig fruit in.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Inmaken with some of the pronouns.
- Ik heb groenten ingemaakt.
- Jij hebt jam ingemaakt.
- Hij/Zij heeft augurken ingemaakt.
- Wij hebben sauzen ingemaakt.
- Jullie hebben fruit ingemaakt.