bespijkeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bespijker | bespijkerde | heb bespijkerd |
jij, je, u | bespijkert | bespijkerde | hebt bespijkerd |
hij, zij, het | bespijkert | bespijkerde | heeft bespijkerd |
wij | bespijkeren | bespijkerden | hebben bespijkerd |
jullie | bespijkeren | bespijkerden | hebben bespijkerd |
zij, ze | bespijkeren | bespijkerden | hebben bespijkerd |
Presens
Example presens sentences for Bespijkeren with some of the pronouns.
- Ik bespijker regelmatig mijn kennis van de Nederlandse grammatica.
- Jij bespijkert je taalvaardigheden door veel te oefenen.
- Hij bespijkert zijn presentatie voor de vergadering.
- Zij bespijkeren hun schrijfvaardigheid met behulp van oefeningen.
- Wij bespijkeren onze kennis van de woordenschat tijdens de lessen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Bespijkeren with some of the pronouns.
- Ik bespijkerde mijn kennis van de Nederlandse grammatica elke dag.
- Jij bespijkerde je taalvaardigheden regelmatig toen je in Nederland woonde.
- Hij bespijkerde zijn presentatie zorgvuldig voor de belangrijke bijeenkomst.
- Zij bespijkerden hun schrijfvaardigheid intensief tijdens de zomercursus.
- Wij bespijkerden onze kennis van de woordenschat vorig jaar met succes.
Perfectum
Example perfectum sentences for Bespijkeren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn kennis van het Nederlands flink bespijkerd.
- Jij hebt je taalvaardigheden goed bespijkerd in de afgelopen maanden.
- Hij heeft zijn presentatie grondig bespijkerd voor het evenement.
- Zij hebben hun schrijfvaardigheid aanzienlijk bespijkerd dankzij de cursus.
- Wij hebben onze woordenschat enorm bespijkerd in de afgelopen periode.