uitzoomen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zoom uit | zoomde uit | heb uitgezoomd |
jij, je, u | zoomt uit | zoomde uit | hebt uitgezoomd |
hij, zij, het | zoomt uit | zoomde uit | heeft uitgezoomd |
wij | zoomen uit | zoomden uit | hebben uitgezoomd |
jullie | zoomen uit | zoomden uit | hebben uitgezoomd |
zij, ze | zoomen uit | zoomden uit | hebben uitgezoomd |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitzoomen with some of the pronouns.
- Ik zoom uit om het grotere geheel te zien.
- Jij zoomt uit wanneer je details wilt vermijden.
- Hij/zij/ze zoomt uit om een breder perspectief te krijgen.
- Wij zoomen uit zodat we alles beter kunnen begrijpen.
- Jullie zoomen uit als jullie een overzicht willen hebben.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitzoomen with some of the pronouns.
- Ik zoomde uit om een beter beeld te krijgen.
- Jij zoomde uit en zag toen meer details.
- Hij/zij/ze zoomde uit en merkte veranderingen op.
- Wij zoomden uit en begrepen de context beter.
- Jullie zoomden uit en kregen een breder perspectief.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitzoomen with some of the pronouns.
- Ik heb uitgezoomd om de details te bekijken.
- Jij hebt uitgezoomd en bent nu weer ingezoomd.
- Hij/zij/ze heeft uitgezoomd om te zien wat er gebeurde.
- Wij hebben uitgezoomd om het totaalplaatje te zien.
- Jullie hebben uitgezoomd en nu zien jullie alles beter.