overzeilen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zeil over | zeilde over | heb overgezeild |
jij, je, u | zeilt over | zeilde over | hebt overgezeild |
hij, zij, het | zeilt over | zeilde over | heeft overgezeild |
wij | zeilen over | zeilden over | hebben overgezeild |
jullie | zeilen over | zeilden over | hebben overgezeild |
zij, ze | zeilen over | zeilden over | hebben overgezeild |
PresensBeta
Example presens sentences for Overzeilen with some of the pronouns.
- Ik zeil over naar de overkant van het meer.
- Jij zeilt over de golven alsof je vleugels hebt.
- Hij/Zij zeilt altijd snel en behendig over het water.
- Wij zeilen regelmatig over de rivier in de zomer.
- Zij zeilen graag overzees om nieuwe avonturen te beleven.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Overzeilen with some of the pronouns.
- Vroeger zeilde ik vaak over het IJsselmeer.
- Toen ik jong was, zeilden we elk weekend over het kanaal.
- Hij/Zij zeilde altijd graag over de meren in Friesland.
- In mijn jeugd zeilden wij regelmatig over de Noordzee.
- Zij zeilden vroeger met hun eigen boot over de Maas.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Overzeilen with some of the pronouns.
- Ik ben overgezeild naar een afgelegen eiland.
- Jij hebt al meerdere keren overgezeild in je leven.
- Hij/Zij is gisteren overgezeild naar de overkant van het meer.
- Wij zijn met een zeilboot overgezeild naar Engeland.
- Zij hebben vorig jaar overgezeild naar de Caribische eilanden.