manicuren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | manicuur | manicuurde | heb gemanicuurd |
jij, je, u | manicuurt | manicuurde | hebt gemanicuurd |
hij, zij, het | manicuurt | manicuurde | heeft gemanicuurd |
wij | manicuren | manicuurden | hebben gemanicuurd |
jullie | manicuren | manicuurden | hebben gemanicuurd |
zij, ze | manicuren | manicuurden | hebben gemanicuurd |
PresensBeta
Example presens sentences for Manicuren with some of the pronouns.
- Ik manicuur mijn nagels regelmatig.
- Jij manicuurt je nagels elke week.
- Hij/zij/man/vrouw manicuurt zijn/haar nagels bij de schoonheidssalon.
- Wij manicuren onze nagels samen voor het feest.
- Jullie manicuren je nagels met verschillende kleuren nagellak.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Manicuren with some of the pronouns.
- Vroeger manicuurde ik mijn nagels zelf.
- Toen ik jonger was, manicuurden we onze nagels met vriendinnen.
- Hij/zij/man/vrouw manicuurde zijn/haar nagels altijd thuis.
- In die tijd manicuurden we onze nagels met eenvoudige middelen.
- Als kind manicuurde ik mijn nagels soms per ongeluk te kort.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Manicuren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn nagels gemanicuurd voor de bruiloft.
- Jij hebt je nagels mooi gemanicuurd.
- Hij/zij/man/vrouw heeft zijn/haar nagels professioneel gemanicuurd.
- Wij hebben onze nagels laten manicuren bij de nagelstudio.
- Jullie hebben je nagels goed gemanicuurd voor de fotoshoot.