simpen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | simp | simpte | heb gesimpt |
jij, je, u | simpt | simpte | hebt gesimpt |
hij, zij, het | simpt | simpte | heeft gesimpt |
wij | simpen | simpten | hebben gesimpt |
jullie | simpen | simpten | hebben gesimpt |
zij, ze | simpen | simpten | hebben gesimpt |
PresensBeta
Example presens sentences for Simpen with some of the pronouns.
- Ik simpen dagelijks voor mijn familie.
- Jij simpt altijd zo goed op school.
- Hij/zij/het simpert graag in de tuin.
- Wij simpen samen tijdens het koken.
- Jullie simpen veel geld voor vakanties.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Simpen with some of the pronouns.
- Vroeger simpte ik vaak met mijn vrienden.
- Toen jij jong was, simpte je veel in de natuur.
- Hij/zij/het simpte elke dag naar zijn/haar werk.
- Wij simpten vroeger op dit veldje.
- Jullie simpten altijd enthousiast tijdens de les.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Simpen with some of the pronouns.
- Ik heb gesimpt voor het goede doel.
- Jij hebt goed gesimpt tijdens de wedstrijd.
- Hij/zij/het heeft veel gesimpt deze week.
- Wij hebben samen gesimpt om te winnen.
- Jullie hebben al lang gesimpt voor die reis.