voorprogrammeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | programmeer voor | programmeerde voor | heb voorgeprogrammeerd |
jij, je, u | programmeert voor | programmeerde voor | hebt voorgeprogrammeerd |
hij, zij, het | programmeert voor | programmeerde voor | heeft voorgeprogrammeerd |
wij | programmeren voor | programmeerden voor | hebben voorgeprogrammeerd |
jullie | programmeren voor | programmeerden voor | hebben voorgeprogrammeerd |
zij, ze | programmeren voor | programmeerden voor | hebben voorgeprogrammeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Voorprogrammeren with some of the pronouns.
- Ik programmeer de computer voor.
- Jij programmeert de computer voor.
- Hij/Zij programmeert de computer voor.
- Wij programmeren de computer voor.
- Jullie programmeren de computer voor.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Voorprogrammeren with some of the pronouns.
- Ik programmeerde de computer voor.
- Jij programmeerde de computer voor.
- Hij/Zij programmeerde de computer voor.
- Wij programmeerden de computer voor.
- Jullie programmeerden de computer voor.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Voorprogrammeren with some of the pronouns.
- Ik heb de computer voorgeprogrammeerd.
- Jij hebt de computer voorgeprogrammeerd.
- Hij/Zij heeft de computer voorgeprogrammeerd.
- Wij hebben de computer voorgeprogrammeerd.
- Jullie hebben de computer voorgeprogrammeerd.