samenweven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | weef samen | weefde samen | heb samengeweven |
jij, je, u | weeft samen | weefde samen | hebt samengeweven |
hij, zij, het | weeft samen | weefde samen | heeft samengeweven |
wij | weven samen | weefden samen | hebben samengeweven |
jullie | weven samen | weefden samen | hebben samengeweven |
zij, ze | weven samen | weefden samen | hebben samengeweven |
PresensBeta
Example presens sentences for Samenweven with some of the pronouns.
- We weven samen aan een kleurrijk tapijt.
- Zij weven samen een band van vriendschap.
- Jullie weven samen prachtige verhalen.
- De leerlingen weven samen een web van kennis.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Samenweven with some of the pronouns.
- Vroeger weefden we samen bij de ambachtelijke molen.
- Toen ik jong was, weefde ik samen met mijn moeder.
- In die tijd waren we aan het samenweven op het dorpsplein.
- Elke zomeravond weefden we samen aan de grote tafel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Samenweven with some of the pronouns.
- Ik heb samen geweven met mijn collega.
- Hij heeft samen geweven aan het kunstwerk.
- Wij hebben samen geweven tijdens de workshop.
- De kinderen hebben samen geweven op school.