batten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bat | batte | heb gebat |
jij, je, u | bat | batte | hebt gebat |
hij, zij, het | bat | batte | heeft gebat |
wij | batten | batten | hebben gebat |
jullie | batten | batten | hebben gebat |
zij, ze | batten | batten | hebben gebat |
PresensBeta
Example presens sentences for Batten with some of the pronouns.
- Ik bat vandaag de hond.
- Jij batt de boeken op tafel.
- Hij/Zij bat altijd zijn/haar bed opmaken.
- Wij batten graag in de tuin.
- Jullie batten elke dag naar school.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Batten with some of the pronouns.
- Ik batten vroeger met mijn broer.
- Jij batt altijd langzaam.
- Hij/Zij batten vaak samen.
- Wij batten veel in die periode.
- Jullie batten altijd zo luidruchtig.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Batten with some of the pronouns.
- Ik heb gebat met mijn vrienden gisteren.
- Jij hebt de taak voltooid.
- Hij/Zij heeft al het geld gebat.
- Wij hebben de wedstrijd gewonnen.
- Jullie hebben het geheim goed bewaard.