travesteren

Conjugations List of Travesteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktravesteertravesteerdeheb getravesteerd
jij, je, utravesteerttravesteerdehebt getravesteerd
hij, zij, hettravesteerttravesteerdeheeft getravesteerd
wijtravesterentravesteerdenhebben getravesteerd
jullietravesterentravesteerdenhebben getravesteerd
zij, zetravesterentravesteerdenhebben getravesteerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Travesteren with some of the pronouns.

  • Ik travesteer in mijn vrije tijd.
  • Jij travesteeert graag op feestjes.
  • Hij/Zij/Het travesteeert als hobby.
  • Wij travestieren regelmatig samen.
  • Jullie travestieeren voor het goede doel.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Travesteren with some of the pronouns.

  • Vroeger travesteerde ik vaak op toneel.
  • Toen ik jong was, travesteerde jij soms met mij.
  • Hij/Zij/Het travesteerde altijd met veel zelfvertrouwen.
  • In die tijd travesteerden wij bijna elke avond.
  • Jullie travesteerden lang voordat het populair werd.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Travesteren with some of the pronouns.

  • Ik heb getravesteerd tijdens het carnaval.
  • Jij bent al meerdere keren getravesteerd.
  • Hij/Zij/Het heeft zich als vrouw getravesteerd.
  • Wij zijn een jaar geleden getravesteerd.
  • Jullie hebben de travestie-show gewonnen.