samenrapen

Conjugations List of Samenrapen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikraap samenraapte samenheb samengeraapt
jij, je, uraapt samenraapte samenhebt samengeraapt
hij, zij, hetraapt samenraapte samenheeft samengeraapt
wijrapen samenraapten samenhebben samengeraapt
jullierapen samenraapten samenhebben samengeraapt
zij, zerapen samenraapten samenhebben samengeraapt

Presens
Beta

Example presens sentences for Samenrapen with some of the pronouns.

  • Ik raap samen met mijn vrienden de appels van de boom.
  • Jij raapt elke dag de rommel op in je kamer.
  • Hij raapt de gevallen bladeren op in de tuin.
  • Wij rapen alle ingrediĆ«nten bij elkaar voor het recept.
  • Zij rapen al het afval op tijdens de schoonmaakactie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Samenrapen with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, raapte ik altijd schelpen op het strand.
  • Vroeger raapte jij vaak zwerfafval op tijdens wandelingen.
  • Hij raapte elke dag bloemen uit zijn tuin.
  • Wij raapten als kinderen vaak kastanjes in het bos.
  • Zij raapten vroeger appels van de boom in hun achtertuin.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Samenrapen with some of the pronouns.

  • Ik heb de verloren sleutels samen geraapt.
  • Jij hebt de verspreide documenten bij elkaar geraapt.
  • Hij heeft de gebroken glazen opgeraapt en weggegooid.
  • Wij hebben al het speelgoed van de vloer geraapt.
  • Zij hebben de gevallen boeken samen geraapt en teruggezet.