inzegenen

Conjugations List of Inzegenen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikzegen inzegende inheb ingezegend
jij, je, uzegent inzegende inhebt ingezegend
hij, zij, hetzegent inzegende inheeft ingezegend
wijzegenen inzegenden inhebben ingezegend
julliezegenen inzegenden inhebben ingezegend
zij, zezegenen inzegenden inhebben ingezegend

Presens
Beta

Example presens sentences for Inzegenen with some of the pronouns.

  • Ik zegen de nieuwe leerlingen in.
  • Jij zegent de nieuwe leerlingen in.
  • Hij/zij/zij zegent de nieuwe leerlingen in.
  • Wij zegenen de nieuwe leerlingen in.
  • Jullie zegenen de nieuwe leerlingen in.
  • Zij zegenen de nieuwe leerlingen in.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Inzegenen with some of the pronouns.

  • Ik zegende de nieuwe leerlingen in.
  • Jij zegende de nieuwe leerlingen in.
  • Hij/zij/zij zegende de nieuwe leerlingen in.
  • Wij zegenden de nieuwe leerlingen in.
  • Jullie zegenden de nieuwe leerlingen in.
  • Zij zegenden de nieuwe leerlingen in.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Inzegenen with some of the pronouns.

  • Ik heb de nieuwe leerlingen ingezegend.
  • Jij hebt de nieuwe leerlingen ingezegend.
  • Hij/zij/zij heeft de nieuwe leerlingen ingezegend.
  • Wij hebben de nieuwe leerlingen ingezegend.
  • Jullie hebben de nieuwe leerlingen ingezegend.
  • Zij hebben de nieuwe leerlingen ingezegend.