quadrupleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | quadrupleer | quadrupleerde | heb gequadrupleerd |
jij, je, u | quadrupleert | quadrupleerde | hebt gequadrupleerd |
hij, zij, het | quadrupleert | quadrupleerde | heeft gequadrupleerd |
wij | quadrupleren | quadrupleerden | hebben gequadrupleerd |
jullie | quadrupleren | quadrupleerden | hebben gequadrupleerd |
zij, ze | quadrupleren | quadrupleerden | hebben gequadrupleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Quadrupleren with some of the pronouns.
- Ik quadrupleer de cijfers van mijn leerlingen.
- Jij quadrupleert je inzet voor dit project.
- Hij/Zij quadrupleert zijn/haar salaris met deze nieuwe baan.
- Wij quadrupleren de productie van onze fabriek.
- Jullie quadrupleren het aantal deelnemers aan de wedstrijd.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Quadrupleren with some of the pronouns.
- Vroeger quadrupleerde ik altijd mijn zakgeld door te sparen.
- Toen ik jonger was, quadrupleerde jij vaak de winst van ons bedrijf.
- Hij/Zij quadrupleerde regelmatig de afstand die hij/zij liep tijdens het joggen.
- In die tijd quadrupleerden wij de prijzen van onze producten niet.
- Jullie quadrupleerden vroeger de omzet van jullie winkel elk jaar.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Quadrupleren with some of the pronouns.
- Ik heb de cijfers van mijn leerlingen gequadrupleerd.
- Jij hebt je inzet voor dit project gequadrupleerd.
- Hij/Zij heeft zijn/haar salaris gequadrupleerd met deze nieuwe baan.
- Wij hebben de productie van onze fabriek gequadrupleerd.
- Jullie hebben het aantal deelnemers aan de wedstrijd gequadrupleerd.