abrikoteren

Conjugations List of Abrikoteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikabrikoteerabrikoteerdeheb geabrikoteerd
jij, je, uabrikoteertabrikoteerdehebt geabrikoteerd
hij, zij, hetabrikoteertabrikoteerdeheeft geabrikoteerd
wijabrikoterenabrikoteerdenhebben geabrikoteerd
jullieabrikoterenabrikoteerdenhebben geabrikoteerd
zij, zeabrikoterenabrikoteerdenhebben geabrikoteerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Abrikoteren with some of the pronouns.

  • Ik abrikoteer de taart.
  • Jij abrikoteert de koekjes.
  • Hij abrikoteert het gebak.
  • Zij abrikoteert de pannenkoeken.
  • Wij abrikoteren de taarten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Abrikoteren with some of the pronouns.

  • Ik abrikoteerde de taart.
  • Jij abrikoteerde de koekjes.
  • Hij abrikoteerde het gebak.
  • Zij abrikoteerde de pannenkoeken.
  • Wij abrikoteerden de taarten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Abrikoteren with some of the pronouns.

  • Ik heb de taart geabrikoteerd.
  • Jij hebt de koekjes geabrikoteerd.
  • Hij heeft het gebak geabrikoteerd.
  • Zij heeft de pannenkoeken geabrikoteerd.
  • Wij hebben de taarten geabrikoteerd.