excommuniceren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | excommuniceer | excommuniceerde | heb geëxcommuniceerd |
jij, je, u | excommuniceert | excommuniceerde | hebt geëxcommuniceerd |
hij, zij, het | excommuniceert | excommuniceerde | heeft geëxcommuniceerd |
wij | excommuniceren | excommuniceerden | hebben geëxcommuniceerd |
jullie | excommuniceren | excommuniceerden | hebben geëxcommuniceerd |
zij, ze | excommuniceren | excommuniceerden | hebben geëxcommuniceerd |
Presens
Example presens sentences for Excommuniceren with some of the pronouns.
- Ik excommuniceer de overtreders.
- Jij excommuniceert de zondaars.
- Hij/Zij excommuniceert de ongelovigen.
- Wij excommuniceren de afvalligen.
- Zij excommuniceren de ketters.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Excommuniceren with some of the pronouns.
- Ik excommuniceerde de overtreders.
- Jij excommuniceerde de zondaars.
- Hij/Zij excommuniceerde de ongelovigen.
- Wij excommuniceerden de afvalligen.
- Zij excommuniceerden de ketters.
Perfectum
Example perfectum sentences for Excommuniceren with some of the pronouns.
- Ik heb de overtreders geëxcommuniceerd.
- Jij hebt de zondaars geëxcommuniceerd.
- Hij/Zij heeft de ongelovigen geëxcommuniceerd.
- Wij hebben de afvalligen geëxcommuniceerd.
- Zij hebben de ketters geëxcommuniceerd.