aanglimmen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | glim aan | glom aan | heb aangeglommen |
jij, je, u | glimt aan | glom aan | hebt aangeglommen |
hij, zij, het | glimt aan | glom aan | heeft aangeglommen |
wij | glimmen aan | glommen aan | hebben aangeglommen |
jullie | glimmen aan | glommen aan | hebben aangeglommen |
zij, ze | glimmen aan | glommen aan | hebben aangeglommen |
Presens
Example presens sentences for Aanglimmen with some of the pronouns.
- Ik aanglim.
- Jij aanglimt.
- Hij/Zij/Het aanglimt.
- Wij jullie aanglimmen.
- Zij aanglimmen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Aanglimmen with some of the pronouns.
- Ik aanglom.
- Jij aanglom.
- Hij/Zij/Het aanglom.
- Wij aanglommen.
- Zij aanglommen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Aanglimmen with some of the pronouns.
- Ik heb aangeglommen.
- Jij hebt aangeglommen.
- Hij/Zij/Het heeft aangeglommen.
- Wij hebben aangeglommen.
- Zij hebben aangeglommen.