onduleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | onduleer | onduleerde | heb geonduleerd |
jij, je, u | onduleert | onduleerde | hebt geonduleerd |
hij, zij, het | onduleert | onduleerde | heeft geonduleerd |
wij | onduleren | onduleerden | hebben geonduleerd |
jullie | onduleren | onduleerden | hebben geonduleerd |
zij, ze | onduleren | onduleerden | hebben geonduleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Onduleren with some of the pronouns.
- Ik onduleer mijn haar elke ochtend.
- Jij onduleert je haar met een krultang.
- Hij/Zij/Het onduleert haar haren voor het feest.
- Wij onduleeren ons haar voor de bruiloft.
- Jullie onduleeren je haar samen in de badkamer.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Onduleren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn haar onduleerd voor het feest gisteravond.