overstelpen

Conjugations List of Overstelpen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikoverstelpoverstelpteheb overstelpt
jij, je, uoverstelptoverstelptehebt overstelpt
hij, zij, hetoverstelptoverstelpteheeft overstelpt
wijoverstelpenoverstelptenhebben overstelpt
jullieoverstelpenoverstelptenhebben overstelpt
zij, zeoverstelpenoverstelptenhebben overstelpt

Presens
Beta

Example presens sentences for Overstelpen with some of the pronouns.

  • Ik overstelp de studenten met huiswerk.
  • Jij overstelpt je vrienden met cadeaus.
  • Hij overstelpt zijn collega's met informatie.
  • Wij overstelpen de klanten met aanbiedingen.
  • Zij overstelpen ons met vragen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Overstelpen with some of the pronouns.

  • Ik overstelpte de studenten met huiswerk.
  • Jij overstelpte je vrienden met cadeaus.
  • Hij overstelpte zijn collega's met informatie.
  • Wij overstelpten de klanten met aanbiedingen.
  • Zij overstelpten ons met vragen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Overstelpen with some of the pronouns.

  • Ik heb de studenten overstelpt met huiswerk.
  • Jij hebt je vrienden overstelpt met cadeaus.
  • Hij heeft zijn collega's overstelpt met informatie.
  • Wij hebben de klanten overstelpt met aanbiedingen.
  • Zij hebben ons overstelpt met vragen.