tempteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tempteer | tempteerde | heb getempteerd |
jij, je, u | tempteert | tempteerde | hebt getempteerd |
hij, zij, het | tempteert | tempteerde | heeft getempteerd |
wij | tempteren | tempteerden | hebben getempteerd |
jullie | tempteren | tempteerden | hebben getempteerd |
zij, ze | tempteren | tempteerden | hebben getempteerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Tempteren with some of the pronouns.
- Ik tempeer de chocolade voor de taart.
- Jij tempert de saus voor het gerecht.
- Hij/Zij tempereert de ingrediënten voor de desserts.
- Wij temperen de wijn voor het diner.
- Jullie temperen de koffie voor de gasten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Tempteren with some of the pronouns.
- Ik tempereerde de chocolade voor de taart.
- Jij tempereerde de saus voor het gerecht.
- Hij/Zij tempereerde de ingrediënten voor de desserts.
- Wij tempereerden de wijn voor het diner.
- Jullie tempereerden de koffie voor de gasten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Tempteren with some of the pronouns.
- Ik heb de chocolade getemperd voor de taart.
- Jij hebt de saus getemperd voor het gerecht.
- Hij/Zij heeft de ingrediënten getemperd voor de desserts.
- Wij hebben de wijn getemperd voor het diner.
- Jullie hebben de koffie getemperd voor de gasten.