provoceren

Conjugations List of Provoceren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikprovoceerprovoceerdeheb geprovoceerd
jij, je, uprovoceertprovoceerdehebt geprovoceerd
hij, zij, hetprovoceertprovoceerdeheeft geprovoceerd
wijprovocerenprovoceerdenhebben geprovoceerd
jullieprovocerenprovoceerdenhebben geprovoceerd
zij, zeprovocerenprovoceerdenhebben geprovoceerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Provoceren with some of the pronouns.

  • Ik provoceer regelmatig tijdens debatten.
  • Jij provoceert anderen met je opmerkingen.
  • Hij/zij provoceert graag om reacties uit te lokken.
  • Wij provoceren soms om aandacht te krijgen.
  • Jullie provoceren vaak met jullie gedrag.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Provoceren with some of the pronouns.

  • Ik provoceerde vaak tijdens mijn studietijd.
  • Jij provoceerde me met je opmerkingen.
  • Hij/zij provoceerde altijd om reacties uit te lokken.
  • Wij provoceerden soms om aandacht te krijgen.
  • Jullie provoceerden regelmatig met jullie gedrag.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Provoceren with some of the pronouns.

  • Ik heb geprovoceerd tijdens de bijeenkomst gisteren.
  • Jij hebt anderen geprovoceerd met je uitspraken.
  • Hij/zij heeft graag geprovoceerd om reacties uit te lokken.
  • Wij hebben wel eens geprovoceerd om aandacht te krijgen.
  • Jullie hebben vaak geprovoceerd met jullie gedrag.