ompantseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ompantser | ompantserde | heb ompantserd |
jij, je, u | ompantsert | ompantserde | hebt ompantserd |
hij, zij, het | ompantsert | ompantserde | heeft ompantserd |
wij | ompantseren | ompantserden | hebben ompantserd |
jullie | ompantseren | ompantserden | hebben ompantserd |
zij, ze | ompantseren | ompantserden | hebben ompantserd |
PresensBeta
Example presens sentences for Ompantseren with some of the pronouns.
- Ik ompantser
- Jij/Je ompantserT
- Hij/Zij/Het ompantserT
- Wij/We ompantseren
- Jullie ompantseren
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ompantseren with some of the pronouns.
- Ik ompantseerde
- Jij/Je ompantseerde
- Hij/Zij/Het ompantseerde
- Wij/We ompantseerden
- Jullie ompantseerden
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ompantseren with some of the pronouns.
- Ik heb ompantserD
- Jij/Je hebt ompantserD
- Hij/Zij/Het heeft ompantserD
- Wij/We hebben ompantserD
- Jullie hebben ompantserD