afbladen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | blaad af | blaadde af | heb afgeblaad |
jij, je, u | blaadt af | blaadde af | hebt afgeblaad |
hij, zij, het | blaadt af | blaadde af | heeft afgeblaad |
wij | bladen af | blaadden af | hebben afgeblaad |
jullie | bladen af | blaadden af | hebben afgeblaad |
zij, ze | bladen af | blaadden af | hebben afgeblaad |
Presens
Example presens sentences for Afbladen with some of the pronouns.
- Ik laad afbladen op het moment.
- Jij laadt afbladen altijd te laat.
- Hij/Zij laadt afbladen nooit goed in.
- Wij laden afbladen elke dag uit.
- Zij laden afbladen snel en efficiënt.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Afbladen with some of the pronouns.
- Vroeger laadde ik afbladen met de hand uit.
- Toen jij bij ons werkte, laadde je afbladen altijd correct.
- Hij/Zij laadde afbladen vaak op de verkeerde plek.
- Wij laadden afbladen meestal in de ochtend.
- Zij laadden afbladen doorgaans zonder problemen uit.
Perfectum
Example perfectum sentences for Afbladen with some of the pronouns.
- Ik heb afbladen gisteren gelost.
- Jij hebt afbladen al eerder afgeladen.
- Hij/Zij heeft afbladen vorige week verplaatst.
- Wij hebben afbladen net afgeleverd.
- Zij hebben afbladen al lang geleden uitgeladen.