klemzetten

Conjugations List of Klemzetten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikzet klemzette klemheb klemgezet
jij, je, uzet klemzette klemhebt klemgezet
hij, zij, hetzet klemzette klemheeft klemgezet
wijzetten klemzetten klemhebben klemgezet
julliezetten klemzetten klemhebben klemgezet
zij, zezetten klemzetten klemhebben klemgezet

Presens
Beta

Example presens sentences for Klemzetten with some of the pronouns.

  • Ik zet de klem op het document.
  • Jij zet de klem op de stapel papieren.
  • Hij zet de klem op zijn notities.
  • Wij zetten de klem op de belangrijke pagina.
  • Jullie zetten de klem op de contracten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Klemzetten with some of the pronouns.

  • Ik zette de klem altijd op het document.
  • Jij zette de klem vaak op de stapel papieren.
  • Hij zette de klem soms op zijn notities.
  • Wij zetten de klem meestal op de belangrijke pagina.
  • Jullie zetten de klem regelmatig op de contracten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Klemzetten with some of the pronouns.

  • Ik heb de klem op het document gezet.
  • Jij hebt de klem op de stapel papieren gezet.
  • Hij heeft de klem op zijn notities gezet.
  • Wij hebben de klem op de belangrijke pagina gezet.
  • Jullie hebben de klem op de contracten gezet.