lispen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | lisp | lispte | heb gelispt |
jij, je, u | lispt | lispte | hebt gelispt |
hij, zij, het | lispt | lispte | heeft gelispt |
wij | lispen | lispten | hebben gelispt |
jullie | lispen | lispten | hebben gelispt |
zij, ze | lispen | lispten | hebben gelispt |
PresensBeta
Example presens sentences for Lispen with some of the pronouns.
- Ik lispel tijdens het voorlezen.
- Jij lispt soms als je zenuwachtig bent.
- Hij of zij lispelt vaak wanneer hij of zij moe is.
- Wij lispelen tijdens de toneelvoorstelling.
- Jullie lispen bij het uitspreken van bepaalde klanken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Lispen with some of the pronouns.
- Ik lispelde altijd als kind.
- Jij lispte regelmatig tijdens onze gesprekken.
- Hij of zij lispte herhaaldelijk tijdens de speech.
- Wij lispten toen we jonger waren.
- Jullie lispten soms zonder dat jullie het doorhadden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Lispen with some of the pronouns.
- Ik heb gelispeld tijdens de presentatie.
- Jij hebt weleens gelispt in het verleden.
- Hij of zij heeft vaker gelispeld dan hij of zij wil toegeven.
- Wij hebben gelispeld tijdens de audities.
- Jullie hebben al eerder gelispt tijdens de taalles.