bespuiten

Conjugations List of Bespuiten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbespuitbespootheb bespoten
jij, je, ubespuitbespoothebt bespoten
hij, zij, hetbespuitbespootheeft bespoten
wijbespuitenbespotenhebben bespoten
julliebespuitenbespotenhebben bespoten
zij, zebespuitenbespotenhebben bespoten

Presens
Beta

Example presens sentences for Bespuiten with some of the pronouns.

  • Ik bespuit de bloemen in mijn tuin.
  • Jij bespuit graag je planten met water.
  • Hij bespuit de auto met een nieuwe laklaag.
  • Wij bespuiten de muren met verf.
  • Zij bespuiten de gewassen met pesticiden.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bespuiten with some of the pronouns.

  • Vroeger bespoot ik de bloemen in mijn tuin.
  • Jij bespoot vaak je planten met water.
  • Hij bespoot de auto met een nieuwe laklaag.
  • Wij bespoten vroeger de muren met verf.
  • Zij bespoten de gewassen met pesticiden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bespuiten with some of the pronouns.

  • Ik heb de bloemen in mijn tuin bespoten.
  • Jij hebt je planten met water besproeid.
  • Hij heeft de auto met een nieuwe laklaag bespoten.
  • Wij hebben de muren met verf bespoten.
  • Zij hebben de gewassen met pesticiden bespoten.