opkrabbelen

Conjugations List of Opkrabbelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkrabbel opkrabbelde opheb opgekrabbeld
jij, je, ukrabbelt opkrabbelde ophebt opgekrabbeld
hij, zij, hetkrabbelt opkrabbelde opheeft opgekrabbeld
wijkrabbelen opkrabbelden ophebben opgekrabbeld
julliekrabbelen opkrabbelden ophebben opgekrabbeld
zij, zekrabbelen opkrabbelden ophebben opgekrabbeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Opkrabbelen with some of the pronouns.

  • Ik krabbel op na een moeilijke tijd.
  • Je krabbelt op na een griep.
  • Hij krabbelt op na zijn operatie.
  • Zij krabbelen op na een tegenslag.
  • We krabbelen op na een financiële crisis.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opkrabbelen with some of the pronouns.

  • Ik krabbelde op na een moeilijke tijd.
  • Je krabbelde op na een griep.
  • Hij krabbelde op na zijn operatie.
  • Zij krabbelden op na een tegenslag.
  • We krabbelden op na een financiële crisis.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opkrabbelen with some of the pronouns.

  • Ik ben opgekrabbeld na een moeilijke tijd.
  • Je bent opgekrabbeld na een griep.
  • Hij is opgekrabbeld na zijn operatie.
  • Zij zijn opgekrabbeld na een tegenslag.
  • We zijn opgekrabbeld na een financiële crisis.