spekken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spek | spekte | heb gespekt |
jij, je, u | spekt | spekte | hebt gespekt |
hij, zij, het | spekt | spekte | heeft gespekt |
wij | spekken | spekten | hebben gespekt |
jullie | spekken | spekten | hebben gespekt |
zij, ze | spekken | spekten | hebben gespekt |
Presens
Example presens sentences for Spekken with some of the pronouns.
- Ik spek het varken.
- Jij spekt de pan met boter.
- Hij spekt zijn bankrekening met winst.
- Wij spekken de spaarpot voor onze vakantie.
- Zij spekken de kas van de vereniging.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Spekken with some of the pronouns.
- Ik spekte het varken vroeger altijd zelf.
- Jij spekte de pan met boter terwijl ik de groenten sneed.
- Hij spekte zijn bankrekening regelmatig met bonussen.
- Wij spekten de spaarpot elke maand met een vast bedrag.
- Zij spekten de kas van de vereniging in tijden van nood.
Perfectum
Example perfectum sentences for Spekken with some of the pronouns.
- Ik heb het varken gespekt.
- Jij hebt de pan met boter gespekt.
- Hij heeft zijn bankrekening met winst gespekt.
- Wij hebben de spaarpot voor onze vakantie gespekt.
- Zij hebben de kas van de vereniging gespekt.