plonzen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | plons | plonsde | heb geplonsd |
jij, je, u | plonst | plonsde | hebt geplonsd |
hij, zij, het | plonst | plonsde | heeft geplonsd |
wij | plonzen | plonsden | hebben geplonsd |
jullie | plonzen | plonsden | hebben geplonsd |
zij, ze | plonzen | plonsden | hebben geplonsd |
PresensBeta
Example presens sentences for Plonzen with some of the pronouns.
- Ik plons in het zwembad.
- Jij plonst graag in de zee.
- Hij plonst met veel plezier in de vijver.
- Wij plonsen altijd in het meer tijdens onze vakantie.
- Zij plonsen samen in het bubbelbad.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Plonzen with some of the pronouns.
- Ik plonsede vroeger vaak in het zwembad.
- Jij plonsde graag in de zee toen je jong was.
- Hij plonsde met veel plezier in de vijver elke zomer.
- Wij plonsden altijd in het meer tijdens onze jeugd.
- Zij plonsden samen in het bubbelbad tijdens hun vakantie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Plonzen with some of the pronouns.
- Ik heb in het zwembad geplonsd.
- Jij bent graag in de zee geplonsd.
- Hij heeft met veel plezier in de vijver geplonsd.
- Wij hebben altijd in het meer geplonsd tijdens onze vakantie.
- Zij hebben samen in het bubbelbad geplonsd.