rantsoeneren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rantsoeneer | rantsoeneerde | heb gerantsoeneerd |
jij, je, u | rantsoeneert | rantsoeneerde | hebt gerantsoeneerd |
hij, zij, het | rantsoeneert | rantsoeneerde | heeft gerantsoeneerd |
wij | rantsoeneren | rantsoeneerden | hebben gerantsoeneerd |
jullie | rantsoeneren | rantsoeneerden | hebben gerantsoeneerd |
zij, ze | rantsoeneren | rantsoeneerden | hebben gerantsoeneerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Rantsoeneren with some of the pronouns.
- We rantsoeneren het voedsel tijdens de oorlog.
- Jij rantsoeneert je snoep om gezonder te eten.
- De regering rantsoeneert de brandstof voor een beter energiebeheer.
- Wij rantsoeneren het waterverbruik tijdens droge periodes.
- Jullie rantsoeneren de elektriciteit om energie te besparen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Rantsoeneren with some of the pronouns.
- Vroeger rantsoeneerde men het voedsel tijdens oorlogen.
- Toen rantsoeneerde je je snoep om gezonder te eten.
- De regering rantsoeneerde de brandstof voor een beter energiebeheer.
- Vroeger rantsoeneerden we het waterverbruik tijdens droge periodes.
- Toen rantsoeneerden jullie de elektriciteit om energie te besparen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Rantsoeneren with some of the pronouns.
- Ik heb het voedsel tijdens de oorlog gerantsoeneerd.
- Je hebt je snoep gerantsoeneerd om gezonder te eten.
- De regering heeft de brandstof gerantsoeneerd voor een beter energiebeheer.
- We hebben het waterverbruik tijdens droge periodes gerantsoeneerd.
- Jullie hebben de elektriciteit gerantsoeneerd om energie te besparen.