binnendoen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | doe binnen | deed binnen | heb binnengedaan |
jij, je, u | doet binnen | deed binnen | hebt binnengedaan |
hij, zij, het | doet binnen | deed binnen | heeft binnengedaan |
wij | doen binnen | deden binnen | hebben binnengedaan |
jullie | doen binnen | deden binnen | hebben binnengedaan |
zij, ze | doen binnen | deden binnen | hebben binnengedaan |
PresensBeta
Example presens sentences for Binnendoen with some of the pronouns.
- Ik doe mijn jas binnen.
- Hij doet zijn boekentas binnen.
- Wij doen de ramen binnen.
- Jullie doen de katten binnen.
- De kinderen doen hun speelgoed binnen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Binnendoen with some of the pronouns.
- Vroeger deed ik mijn jas binnen.
- Hij deed vroeger zijn boekentas binnen.
- Wij deden vroeger de ramen binnen.
- Jullie deden vroeger de katten binnen.
- De kinderen deden vroeger hun speelgoed binnen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Binnendoen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn jas binnengedaan.
- Hij heeft zijn boekentas binnengedaan.
- Wij hebben de ramen binnengedaan.
- Jullie hebben de katten binnengedaan.
- De kinderen hebben hun speelgoed binnengedaan.