extrapoleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | extrapoleer | extrapoleerde | heb geëxtrapoleerd |
jij, je, u | extrapoleert | extrapoleerde | hebt geëxtrapoleerd |
hij, zij, het | extrapoleert | extrapoleerde | heeft geëxtrapoleerd |
wij | extrapoleren | extrapoleerden | hebben geëxtrapoleerd |
jullie | extrapoleren | extrapoleerden | hebben geëxtrapoleerd |
zij, ze | extrapoleren | extrapoleerden | hebben geëxtrapoleerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Extrapoleren with some of the pronouns.
- Ik extrapoleer de gegevens om een voorspelling te maken.
- Jij extrapoleert de trend naar de toekomst toe.
- Hij/zij/het extrapolereert de resultaten van het experiment.
- Wij extraploeren de bevindingen om conclusies te trekken.
- Jullie extrapoleren de cijfers om een prognose op te stellen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Extrapoleren with some of the pronouns.
- Ik extrapoleerde de gegevens om een voorspelling te maken.
- Jij extrapoleerde de trend naar de toekomst toe.
- Hij/zij/het extrapoleerde de resultaten van het experiment.
- Wij extrapoleerden de bevindingen om conclusies te trekken.
- Jullie extrapoleerden de cijfers om een prognose op te stellen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Extrapoleren with some of the pronouns.
- Ik heb de gegevens geëxtrapoleerd om een voorspelling te maken.
- Jij hebt de trend naar de toekomst toe geëxtrapoleerd.
- Hij/zij/het heeft de resultaten van het experiment geëxtrapoleerd.
- Wij hebben de bevindingen geëxtrapoleerd om conclusies te trekken.
- Jullie hebben de cijfers geëxtrapoleerd om een prognose op te stellen.