zekeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zeker | zekerde | heb gezekerd |
jij, je, u | zekert | zekerde | hebt gezekerd |
hij, zij, het | zekert | zekerde | heeft gezekerd |
wij | zekeren | zekerden | hebben gezekerd |
jullie | zekeren | zekerden | hebben gezekerd |
zij, ze | zekeren | zekerden | hebben gezekerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Zekeren with some of the pronouns.
- Ik zeker mijn huis altijd voordat ik wegga.
- Jij zekert je fiets goed vast.
- Hij/zij/het zekert de lading op de vrachtwagen.
- Wij zekeren onze bagage tijdens het reizen.
- Jullie zekeren de kabels stevig vast.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Zekeren with some of the pronouns.
- Vroeger zekerde ik mijn huis niet zo zorgvuldig.
- Toen ik jong was, zekerde ik mijn fiets vaak niet.
- Hij/zij/het zekerde de lading in het verleden minder strikt.
- Wij zekerden onze bagage vroeger niet altijd goed.
- Jullie zekerden de kabels niet stevig genoeg.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Zekeren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn huis gisteren gezekerd voordat ik vertrok.
- Jij hebt je fiets al meerdere keren gezekerd.
- Hij/zij/het heeft de lading vakkundig gezekerd.
- Wij hebben onze bagage altijd goed gezekerd.
- Jullie hebben de kabels veilig vastgezekerd.