stuken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stuuk | stuukte | heb gestuukt |
jij, je, u | stuukt | stuukte | hebt gestuukt |
hij, zij, het | stuukt | stuukte | heeft gestuukt |
wij | stuken | stuukten | hebben gestuukt |
jullie | stuken | stuukten | hebben gestuukt |
zij, ze | stuken | stuukten | hebben gestuukt |
Presens
Example presens sentences for Stuken with some of the pronouns.
- Ik stuk een vaas.
- Jij stukt de klok.
- Hij stukt de stoel.
- Wij stuken de lamp.
- Zij stukken het beeld.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Stuken with some of the pronouns.
- Ik stukte een vaas.
- Jij stukte de klok.
- Hij stukte de stoel.
- Wij stukten de lamp.
- Zij stukten het beeld.
Perfectum
Example perfectum sentences for Stuken with some of the pronouns.
- Ik heb een vaas gestukt.
- Jij hebt de klok gestukt.
- Hij heeft de stoel gestukt.
- Wij hebben de lamp gestukt.
- Zij hebben het beeld gestukt.