snorren

Conjugations List of Snorren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksnorsnordeheb gesnord
jij, je, usnortsnordehebt gesnord
hij, zij, hetsnortsnordeheeft gesnord
wijsnorrensnordenhebben gesnord
julliesnorrensnordenhebben gesnord
zij, zesnorrensnordenhebben gesnord

Presens
Beta

Example presens sentences for Snorren with some of the pronouns.

  • Ik snor door de straten op mijn scooter.
  • Jij snort graag in je sportwagen.
  • Hij snort met zijn motor langs de kustlijn.
  • Zij snorten vrolijk op hun elektrische fietsen.
  • Wij snorren relaxed op onze scooters door de stad.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Snorren with some of the pronouns.

  • Vroeger snerde ik rond op mijn oude bromfiets.
  • Als kind snerden we op onze skates door de buurt.
  • Hij snerde regelmatig op zijn skateboard.
  • Zij snerden op hoge snelheid op hun skeelers.
  • In die tijd snerden we samen op onze steps door het park.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Snorren with some of the pronouns.

  • Ik heb gesnorred op mijn brommer.
  • Jij hebt in je auto gesnord.
  • Hij heeft met zijn racefiets gesnord.
  • Zij hebben enthousiast gesnorrd op hun scootmobielen.
  • Wij hebben genoten terwijl we op onze motoren hebben gesnorrd.