omhouden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hou om houd om | hield om | heb omgehouden |
jij, je, u | houdt om | hield om | hebt omgehouden |
hij, zij, het | houdt om | hield om | heeft omgehouden |
wij | houden om | hielden om | hebben omgehouden |
jullie | houden om | hielden om | hebben omgehouden |
zij, ze | houden om | hielden om | hebben omgehouden |
Presens
Example presens sentences for Omhouden with some of the pronouns.
- Ik houd van lezen.
- Jij houdt van voetbal.
- Hij houdt van koken.
- Zij houdt van dansen.
- Wij houden van reizen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Omhouden with some of the pronouns.
- Ik hield vol in moeilijke tijden.
- Jij hield van wandelen in het park.
- Hij hield van schilderen als hobby.
- Zij hield van zingen in de douche.
- Wij hielden van picknicken in de natuur.
Perfectum
Example perfectum sentences for Omhouden with some of the pronouns.
- Ik heb omgehouden met roken.
- Jij hebt omgehouden met klagen.
- Hij heeft omgehouden met werken.
- Zij heeft omgehouden met studeren.
- Wij hebben omgehouden met zeuren.