bezingen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bezing | bezong | heb bezongen |
jij, je, u | bezingt | bezong | hebt bezongen |
hij, zij, het | bezingt | bezong | heeft bezongen |
wij | bezingen | bezongen | hebben bezongen |
jullie | bezingen | bezongen | hebben bezongen |
zij, ze | bezingen | bezongen | hebben bezongen |
PresensBeta
Example presens sentences for Bezingen with some of the pronouns.
- Ik bezing mijn favoriete artiest.
- Jij bezingt een prachtig lied.
- Hij/Zij/Het bezingt de schoonheid van de natuur.
- Wij bezingen de successen van ons team.
- Jullie bezingen het leven met vrolijke liederen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bezingen with some of the pronouns.
- Ik bezong mijn favoriete artiest.
- Jij bezong een prachtig lied.
- Hij/Zij/Het bezong de schoonheid van de natuur.
- Wij bezongen de successen van ons team.
- Jullie bezongen het leven met vrolijke liederen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bezingen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn favoriete artiest bezongen.
- Jij hebt een prachtig lied bezongen.
- Hij/Zij/Het heeft de schoonheid van de natuur bezongen.
- Wij hebben de successen van ons team bezongen.
- Jullie hebben het leven met vrolijke liederen bezongen.