grijnen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | grijn | grijnde | heb gegrijnd |
jij, je, u | grijnt | grijnde | hebt gegrijnd |
hij, zij, het | grijnt | grijnde | heeft gegrijnd |
wij | grijnen | grijnden | hebben gegrijnd |
jullie | grijnen | grijnden | hebben gegrijnd |
zij, ze | grijnen | grijnden | hebben gegrijnd |
PresensBeta
Example presens sentences for Grijnen with some of the pronouns.
- Ik grijns als ik een grap hoor.
- Jij grijnst altijd zo mysterieus.
- Hij grijnst naar me vanuit de verte.
- Zij grijnst breeduit terwijl ze naar de foto kijkt.
- We grijnzen om elkaars streken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Grijnen with some of the pronouns.
- Ik grijnsde altijd als ik een grap hoorde.
- Jij grijnsde vroeger altijd zo mysterieus.
- Hij grijnsde naar me vanuit de verte toen ik langsliep.
- Zij grijnsde breeduit terwijl ze naar de foto keek.
- We grijnsden vaak om elkaars streken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Grijnen with some of the pronouns.
- Ik heb gegrijnsd toen ik de mop hoorde.
- Jij bent altijd zo mysterieus geweest toen je grijnsde.
- Hij heeft naar me gegrijnsd vanuit de verte.
- Zij heeft breeduit gegrijnsd terwijl ze naar de foto keek.
- We hebben om elkaars streken gegrijnsd.