aftoveren

Conjugations List of Aftoveren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktover aftoverde afheb afgetoverd
jij, je, utovert aftoverde afhebt afgetoverd
hij, zij, hettovert aftoverde afheeft afgetoverd
wijtoveren aftoverden afhebben afgetoverd
jullietoveren aftoverden afhebben afgetoverd
zij, zetoveren aftoverden afhebben afgetoverd

Presens

Example presens sentences for Aftoveren with some of the pronouns.

  • Ik afovereer de restjes altijd na het eten.
  • Jij aftovereert de overschotten in de koelkast.
  • Hij/Zij/Het afovereert de overgebleven spullen voor een goed doel.
  • Wij afovereren de resten van het feestmaal.
  • Jullie aftovereren de overblijfselen naar de composthoop.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Aftoveren with some of the pronouns.

  • Vroeger arfeerde ik altijd de restjes af.
  • Toen je jong was, arfeerde je de overschotten vaak weg.
  • Hij/Zij/Het arfeerde de overgebleven spullen altijd op.
  • In die tijd arfeerden we de resten niet zo nauwkeurig af.
  • Jullie arfeerden de overblijfselen meestal naar de hondenkom af.

Perfectum

Example perfectum sentences for Aftoveren with some of the pronouns.

  • Ik heb afgearfeerd wat er nog over was.
  • Jij hebt de restjes afgearfeerd na het diner.
  • Hij/Zij/Het heeft de overschotten afgearfeerd en weggegooid.
  • Wij hebben de overgebleven spullen afgearfeerd en opgeruimd.
  • Jullie hebben de resten naar de vuilnisbak afgearfeerd.