uitspugen

Conjugations List of Uitspugen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspuug uitspuugde uit;spoog uitheb uitgespuugd;heb uitgespogen
jij, je, uspuugt uitspuugde uit;spoog uithebt uitgespuugd;hebt uitgespogen
hij, zij, hetspuugt uitspuugde uit;spoog uitheeft uitgespuugd;heeft uitgespogen
wijspugen uitspuugden uit;spogen uithebben uitgespuugd;hebben uitgespogen
julliespugen uitspuugden uit;spogen uithebben uitgespuugd;hebben uitgespogen
zij, zespugen uitspuugden uit;spogen uithebben uitgespuugd;hebben uitgespogen

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitspugen with some of the pronouns.

  • Ik spuug het voedsel uit.
  • Jij spuugt het water uit.
  • Hij/Zij spuugt de medicijnen uit.
  • Wij spugen de koffie uit.
  • Zij spugen het gif uit.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitspugen with some of the pronouns.

  • Ik spuugde het voedsel uit.
  • Jij spuugde het water uit.
  • Hij/Zij spuugde de medicijnen uit.
  • Wij spuugden de koffie uit.
  • Zij spuugden het gif uit.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitspugen with some of the pronouns.

  • Ik heb het eten uitgespuugd.
  • Jij hebt het drinken uitgespuugd.
  • Hij/Zij heeft de pillen uitgespuugd.
  • Wij hebben de thee uitgespuugd.
  • Zij hebben het vergif uitgespuugd.