aanbrengen

Conjugations List of Aanbrengen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbreng aanbracht aanheb aangebracht
jij, je, ubrengt aanbracht aanhebt aangebracht
hij, zij, hetbrengt aanbracht aanheeft aangebracht
wijbrengen aanbrachten aanhebben aangebracht
julliebrengen aanbrachten aanhebben aangebracht
zij, zebrengen aanbrachten aanhebben aangebracht

Presens
Beta

Example presens sentences for Aanbrengen with some of the pronouns.

  • Ik breng de verf aan op de muur.
  • Hij brengt zijn ideeën naar voren tijdens de vergadering.
  • Wij brengen regelmatig een bezoek aan onze familie.
  • Jullie brengen de boodschappen naar huis.
  • Zij brengen hun klachten naar de manager.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Aanbrengen with some of the pronouns.

  • Ik bracht de verf aan op de muur.
  • Hij bracht zijn ideeën naar voren tijdens de vergadering.
  • Wij brachten regelmatig een bezoek aan onze familie.
  • Jullie brachten de boodschappen naar huis.
  • Zij brachten hun klachten naar de manager.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Aanbrengen with some of the pronouns.

  • Ik heb de verf aangebracht op de muur.
  • Hij heeft zijn ideeën naar voren gebracht tijdens de vergadering.
  • Wij hebben regelmatig een bezoek gebracht aan onze familie.
  • Jullie hebben de boodschappen naar huis gebracht.
  • Zij hebben hun klachten naar de manager gebracht.