vluggeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vlugger | vluggerde | heb gevluggerd |
jij, je, u | vluggert | vluggerde | hebt gevluggerd |
hij, zij, het | vluggert | vluggerde | heeft gevluggerd |
wij | vluggeren | vluggerden | hebben gevluggerd |
jullie | vluggeren | vluggerden | hebben gevluggerd |
zij, ze | vluggeren | vluggerden | hebben gevluggerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Vluggeren with some of the pronouns.
- Ik vlugger nu elke dag naar mijn werk.
- Jij vluggert snel door het huis heen.
- Hij/Zij vluggert graag in de ochtend.
- Wij vluggeren regelmatig naar de supermarkt.
- Zij vluggert altijd als ze haast heeft.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Vluggeren with some of the pronouns.
- Vroeger vluggerde ik vaak met mijn broer.
- Toen ik jong was, vluggerde ik elke zomer in het park.
- Hij/Zij vluggerde regelmatig tijdens de pauzes op het werk.
- Wij vluggerden vroeger naar school om de bus te halen.
- Zij vluggerden elke avond naar de dansles.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Vluggeren with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren vluggerend de race gewonnen.
- Jij bent al meerdere keren vluggerend op vakantie geweest.
- Hij/Zij is vorig jaar vluggerend naar het buitenland gereisd.
- Wij hebben vanochtend vluggerend ontbeten.
- Zij zijn laatst vluggerend naar de bioscoop gegaan.