terugwerken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | werk terug | werkte terug | heb teruggewerkt |
jij, je, u | werkt terug | werkte terug | hebt teruggewerkt |
hij, zij, het | werkt terug | werkte terug | heeft teruggewerkt |
wij | werken terug | werkten terug | hebben teruggewerkt |
jullie | werken terug | werkten terug | hebben teruggewerkt |
zij, ze | werken terug | werkten terug | hebben teruggewerkt |
PresensBeta
Example presens sentences for Terugwerken with some of the pronouns.
- Ik werk terug aan mijn taken.
- Jij werkt terug aan je projecten.
- Hij/Zij werkt terug aan zijn/haar opdrachten.
- Wij werken terug aan onze plannen.
- Zij werken terug aan hun werkstukken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Terugwerken with some of the pronouns.
- Ik werkte terug aan mijn taken.
- Jij werkte terug aan je projecten.
- Hij/Zij werkte terug aan zijn/haar opdrachten.
- Wij werkten terug aan onze plannen.
- Zij werkten terug aan hun werkstukken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Terugwerken with some of the pronouns.
- Ik heb teruggewerkt aan mijn taken.
- Jij hebt teruggewerkt aan je projecten.
- Hij/Zij heeft teruggewerkt aan zijn/haar opdrachten.
- Wij hebben teruggewerkt aan onze plannen.
- Zij hebben teruggewerkt aan hun werkstukken.