galopperen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | galoppeer | galoppeerde | heb gegaloppeerd |
jij, je, u | galoppeert | galoppeerde | hebt gegaloppeerd |
hij, zij, het | galoppeert | galoppeerde | heeft gegaloppeerd |
wij | galopperen | galoppeerden | hebben gegaloppeerd |
jullie | galopperen | galoppeerden | hebben gegaloppeerd |
zij, ze | galopperen | galoppeerden | hebben gegaloppeerd |
Presens
Example presens sentences for Galopperen with some of the pronouns.
- De paarden galopperen snel over het veld.
- Ik galoppeer regelmatig met mijn paard in het bos.
- Jij galoppeert graag op het strand.
- Wij galopperen samen door de duinen.
- De renpaarden galopperen elegant over de renbaan.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Galopperen with some of the pronouns.
- De paarden galoppeerden snel over het veld.
- Ik galoppeerde regelmatig met mijn paard in het bos.
- Jij galoppeerde graag op het strand.
- Wij galoppeerden samen door de duinen.
- De renpaarden galoppeerden elegant over de renbaan.
Perfectum
Example perfectum sentences for Galopperen with some of the pronouns.
- De paarden hebben snel over het veld gegaloppeerd.
- Ik heb regelmatig met mijn paard in het bos gegaloppeerd.
- Jij bent graag op het strand gegaloppeerd.
- Wij hebben samen door de duinen gegaloppeerd.
- De renpaarden zijn elegant over de renbaan gegaloppeerd.